1


De schoonheid van de natuur


Ondertussen getooid met een volle baard
en wilde haardos daal ik af.

-Na maanden zwerven,
alleen,
in de sneeuw, in de storm,
tussen bomen, rotsen, dieren.

Gestaald, gerust en met het
stralend licht in de ogen-.

 

De kuddes vee die ik passeer
laten mij onbewogen voortgaan,
alsof ik niet besta,
zij herkauwen onverstoorbaar
door.

De eerste hutten waar ik aan voorbij ga
zijn opgetrokken uit ruwe stammen
en de gaten en scheuren
zijn dichtgesmeerd met
modder en mos.

Vanachter luiken druipt
de angst naar buiten.
Blikken wenden zich schielijk af
en keren zich naar binnen.