NATURISME





Mijn preutsheid als klein kind is bijna spreekwoordelijk. Het was krijsen geblazen als ik in badje zat en de ingezeepte washand richting erogene zone oprukte. Zetpillen smolten wel in de hand, maar niet in mijn darm. Er wordt wel eens beweerd dat het kind in al zijn onbevangenheid het dichtst de oerstaat benadert. In dat geval is het met mij slecht gesteld: als het natuurlijk is om in je blote kont rond te lopen, dan ben ik de regel die de uitzondering bevestigt.

Nu ik wat ouder en milder ben, is de ergste gêne er wel een beetje af en laat ik me me verleiden tot dingen waar ik later spijt van krijg. Zo gebeurde het dat ik afgelopen zomer samen met T. op een naturistencamping neerstreek. Niet omdat ik extreem nieuwsgierig was, maar ik had T., die van jongs af aan al lid van de club is, al zo vaak aan zijn kop gezeken, dat ik in een vlaag van berouw besloot om mijn vooroordelen aan de praktijk te toetsen. Per slot van rekening moest een mens alles een keer gezien hebben en kon ik op zijn minst eens gaan kijken enzovoorts enzovoorts. Maar terwijl wij voor het grote hek wachtten, smolten al mijn goede voornemens als sneeuw voor de zon. T. had zijn motorfiets vlak bij een container met groenteafval geparkeerd en de wespen, ik ben bang voor wespen, zoemden om mijn hoofd. Het hek dat ons scheidde van onze natuurminnende vakantiegenoten maakte mij alleen nog maar zwartgalliger: boven op het hek was een of ander smeedijzeren geval gemonteerd dat een vrouw moest uitbeelden die zich richting zon uitstrekte. Nu had ik al wat clubblaadjes van de naturistenvereniging doorgeworsteld en dit logo paste wonderwel in het beeld. In de ingezonden-brievenrubriek was ik staaltjes bekentenisliteratuur tegengekomen waar een ouderling pap van zou lusten. Maar waar de gemiddelde bekeerling God heeft ontdekt, ervaart de naturist het bevrijdende gevoel om in de oerstaat waarin de schepper hem heeft afgeleverd de zoele wind langs zijn huid te voelen strelen, in gezelschap van gelijkgezinden die vrij en blij en hand in hand in de zegenbrengende zonneschijn rondhupsen. Ik word daar altijd een beetje weeïg van. Het doet me teveel denken aan " het kleine huis op de prairie" , een serie van de Evangelische Omroep, waar alles uiteindelijk bespreekbaar is en ook nog goed afloopt. En het ergste is dat je ook nog aan bepaalde eisen moet voldoen voordat je het naturistenparadijs mag betreden. Alleenstaanden worden op sommige campings niet toegelaten en over piercing en tatoeages is de discussie nog gaande.

Maar goed, wie A heeft gezegd, moet ook B zeggen. Terwijl ik berustend achter beheerster Tineke aansjok, vervloek ik voor de zoveelste keer ons onzalige idee om midden in het hoogseizoen op vakantie te gaan. Ik haat het om de hele dag in de blakerende zon te zitten, ik haat het om de hele dag mensen om me heen te hebben en bovenal haat ik het om bloot rond te lopen. Wat dat betreft kan ik mijn lol op. Werkelijk iedereen loopt hier in z'n blote kont, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, tijdens het zonnen, het zwemmen, het volleyen, het eten en misschien zelfs wel tijdens het vrijen. En het ergste is: de meeste bloteriken zijn de pensioengerechtigde leeftijd al ruim gepasseerd. Grijsaards blijven tot diep in de nacht ongekleed rondlopen en adolescenten hullen zich decent in badlakens. Na een dag vind ik al die slingerende lichaamsdelen niet aandoenlijk meer en elke vrouw boven de twintig heeft een blubberkont. Het maakt dat ik me bezorgd ga bezinnen op mijn eigen achterkant. Misschien moet ik toch maar aan de lijn gaan.

Je zou denken dat het taboe op kijken en bekeken worden groter wordt, naarmate meer naakt in je omgeving zit, maar als de de naturistenblaadjes moet geloven, is dat allemaal heel bespreekbaar. Mannen vertellen openhartig dat ze wel eens een erectie hebben. Dat verschijnsel heb ik niet mogen meemaken.

Wel zie ik blote mannen enthousiast en met meezwiepende snikkel tegen volleybalnetten opspringen, waardoor ík plaatsvervangende buikkramp krijgt. Je zult toch maar in dat net terechtkomen met je ... Per slot van rekening is het net als de long een inwendig orgaan dat door een gril van moeder natuur buiten het lichaam is komen te hangen, een soort navelbreukje eigenlijk. Enfin, van T. hoor ik dat er inderdaad hele discussies zijn geweest of men tijdens het volleyen kledingstukken op strategische plekken mag dragen, dit in verband met eventueel letsel.

Op zich is dat allemaal te harden. Wat werkelijk hinderlijk is dat iedereen fysieke kwetsbaarheid compenseert door enorm sociaal en hulpvaardig te wezen. In het dagelijks leven laten ze je zonder te verblikken wegrotten maar hier is het een big happy family. En dat betekent kletsen, tegen wie en wat ook, of je pas wakker bent, naar de plee gaat of op het punt staat om een daverende ruzie met je eega te beginnen. Binnen enkele dagen heb ik een modus vivendi gevonden om althans het ergste gekwek buiten te sluiten. 's Ochtends lig ik om zeven uur al in het zwembad, ter bezwering stukjes uit het requiem van Mozart neuriënd (rex tremendae majestatis, salve me. God, verlos me van al die kletskousen). De rest van de dag breng ik lezend voor de tent door. Elke vakantie eindigt onherroepelijk met Agatha Cristie, maar omdat dit het begin van de vakantie is, heb ik nog goede voornemens: " De Wetten" van Connie Palmen en wat deeltjes filosofie, want er moeten wat tentamens gehaald worden in november. Al snel ben ik verzonken in mooie bespiegelingen over de liefde. De filosoof Spinoza heeft ooit beweerd dat liefde in de meest zuivere vorm de onvermengde blijdschap is dat een ander bestaat. En net als ik bedenk dat dat heel mooi gezegd is van de heer Spinoza, komt de volgende botterik langsgeslenterd: " En, hebben ze elkaar al?"

De laatste dag gebeurt een wonder. Het is nog vroeg, ik ben net van het zwembad terug en ben op de schommel gaan zitten.

Er is geen mens te zien, de zon werpt lichtplekjes op het gras en als ik het hoofd in de nek leg, kijk ik door de bladerenkronen van de bomen. Kortom, een mooie zomerochtend.

En net als ik me werkelijk begin te vermaken, komt een klein meisje aanlopen. Ze draagt een trainingspakje en ze kijkt mijn kant uit. In haar ogen meen ik een bepaalde minachting te herkennen. Bejaarden moeten zich niet zo stom aanstellen. En gelijk heeft ze.

(c) tekst: Marjan Kleinen

Terug naar de index van teksten

 


Ongewijzigd sinds 1 oktober 1996
© Marten Hoekstra
Onderdeel van
http://www.xs4all.nl/~marten