3


De verkoopster was vastbesloten. Geen bonnetje, niet ruilen. Tijd voor actie. Ik haalde onopvallend de rem van de rolstoel. 'Kom nou', zei ik tegen de verkoopster. 'Kan ik er wat aan doen dat mijn broertje het bonnetje heeft opgegeten.' 'Maar mijn baas zegt ...' 'Uw baas zegt. Godverdomme. Kan hij eindelijk na jaren wachten mee met een kampeerkamp. Zijn tante koopt hier een dure slaapzak voor hem, maar hij vindt de kleur niet mooi. Simon, ze wil je geen rode geven.' 'Rode!!!' brulde mijn broer uit alle macht en reed tegen de toonbank op. 'Niet roze. Roze voor meisjes! Rode voor jongens. Ik jongen.' 'Ik wil die baas van u spreken. Nu', zei ik op ijzige toon. Simon reed inmiddels op een eikehouten slaapkamer-ameubelement af. Bons. 'Ik ga hem halen, meneer.' Ze haastte zich naar achteren en ik duwde mijn broer terug naar de toonbank. 'Kut, ik heb geloof ik mijn schenen geschaafd', fluisterde hij. 'Ssst, daar komt de chef.' We kregen onze slaapzak en de juffrouw werd berispt door haar baas. 'Werkelijk, juffrouw, die jongen is niet helemaal goed, maar wij nemen onze klanten hier serieus.'

'En nu een hele grote pils', zei ik toen we weer buiten stonen. Mijn broer wreef over zijn pijnlijke schenen. 'Ik weet iets beters', zei hij. 'Heb je al drank in huis voor je verjaardag?' Even later kwamen we weer langs het beddenpaleis. Simon duwde de rolstoel. Ik had de krat op schoot en zwaaide uitbundig naar de verkoopster. Ik kon in de spiegelruit zien dat mijn broer haar een kushandje toewierp. 'Proost', riepen we in koor. Ze zwaaide nog terug ook.

(c) tekst: Hans Werksman