"Ik stap af. Ik stap af. Ik stap af..." Het ging niet, ik kon niet eens meer afstappen. Elke keer als ik in mijn hoofd het woordje 'af' beklemtoonde, drukte ik met mijn hele gewicht en met alle kracht op de pedalen. De helling van De Wanne stijgt gemeen en pijnlijk. Elke keer als ik de trapper van mijn fiets naar beneden druk is het of er messen in mijn kuiten snijden, ik krijg visioenen van mijn pezen die losscheuren van mijn knie. Pijn. Ik wil afstappen, maar ik kan niet. Langzaam, trap voor trap ga ik verder in de beklimming.
Ik heb het idee dat als ik mijn been over het zadel zal zwaaien om af te stappen dat mijn fiets direct achteruit de helling af zal rijden. Ik durf gewoon niet af te stappen.
"Ik stap af. Ik stap af..." In deze kadans stijg ik steeds verder. Ik zie hoe zweetdruppels van mijn voorhoofd op het wegdek druppelen. "Iemand die na mij komt zal zo mijn spoor kunnen volgen," gaat het door mijn hoofd. De zon brandt, het is bloedheet. Maar ik weet dat ik ook zonder die temperatuur even hard zal zweten. Voor mij zie ik de weg onder de bomen van een bos verdwijnen. Wat zal het lekker zijn om straks in de schaduw te zitten. Weg van de zon. Naast mij zie ik andere fietsers. Althans, fietsers... Zij zijn er wel in geslaagd om af te stappen. Ik zie aan hun manier van bewegen dat het zelfs lopend met de fiets aan de hand zwaar is om omhoog te komen. En tegelijk constateer ik dat ik blijkbaar toch sneller ga dan die lopers. Ik haal ze tenslotte in.
Toen ik vanochtend uit Luik vertrok ging alles zo lekker. Het was zelfs fris zo 's ochtend om zeven uur. Kleine flarden mist langs de oevers van de Maas gaven je benen een kil gevoel.
Maar het was toch wel lekker om zo de slaap van je af te zetten. Al spoedig na Luik kwamen de eerste hellingen, toen de weg uit het Maasdal omhoog voerde. Zo was het vervolgens de hele dag al gegaan, klimmen en dalen, klimmen en dalen door het golvende Ardennenlandschap. Sommige hellingen waren makkelijk, bij anderen moest je toch duidelijk fors kleiner schakelen om nog in een vast ritme omhoog te komen. Maar daarnaast waren er natuurlijk de afdalingen. Zoevend met zestig/zeventig kilometer naar beneden. Soms met je neus zo laag mogelijk op het stuur, zodat je gewicht zoveel mogelijk naar voren kwam en je tegelijk zo min mogelijk windweerstand had, zodat je zo hard mogelijk naar beneden denderde. Andere keren ging je juist weer rechtop zitten, zodat je door de wind toch duidelijk minder snel ging als je een bocht aan zag komen die je niet kon overzien.
Luik-Bastenaken-Luik is waarschijnlijk de mooiste wielerklassieker. Wat vooral komt door de Ardennen. De afwisseling van bossen, riviertjes, bruggen en glooiende korenvelden. Slechts af en toe kom je door een klein dorpje, maar verder rijd je op prachtige asfaltwegen berg op en af.
Honderdzestig kilometer had ik nu achter de rug. Ik had al gehoord dat de echte hellingen pas zouden komen vanaf De Wanne. Voor deze helling was een afdaling van bijna tien kilometer lang geweest. Een flauwe afdaling op een brede autoweg zodat je ruim overzicht had in alle bochten en nergens hoefde bij te remmen. Maar plots hadden daar mensen van de organisatie gestaan met gele vlaggen in de hand: rechtsaf slaan! Ik was al gewaarschuwd. Bij de afdaling had ik natuurlijk in mijn grootste versnelling gereden. Nu in de bocht ramde ik eerst de ketting op mijn kleinste voorblad en schakelde ik vervolgens razendsnel van mijn kleinste- naar mijn grootste achterblad. In één keer van 52-14 naar 42-28. En dat was wel nodig ook. Direct na de bocht was de helling begonnen. Gemeen stijgend van het begin af aan. Meteen was het vol op je pedalen staan.
Rukkend aan mijn stuur ging ik omhoog. Direct sprong het zweet door de plotseling krachtsinspanning je poriën uit. Verder, verder... Volhouden. Doorgaan. En daar was na een bocht plotseling de top. Was dat nu alles? Had iedereen daarom nu zo vol ontzag over De Wanne gesproken? Het was steil geweest, goed. Maar al met al toch nauwelijks langer dan de helling van het Kopje van Bloemendaal. Zoef! Ging het al langs een smal, steil weggetje naar beneden.
Weer een bocht.
En toen was het pas echt begonnen. De Wanne had eerst een voorproefje gegeven. Maar nu gaf hij niets meer, nu nam hij alleen maar.
"Ik stap af, ik stap af." De kadans bleef mijn benen ronddrijven. Eindelijk onder de bomen. Nu had je ook meteen een overzicht op de weg die eerst in het duister gehuld leek.
Heel in de verte, na een lange helling was weer een bocht. De echte top? Zwabberend en stampend ging ik door. Ongetwijfeld is een fietsframe beweegbaar als een harmonica. Telkens trok ik bij een trap het stuur helemaal naar me toe, om daarna het voorwiel weer naar voren te duwen. Vol bewondering keek ik naar de gespannen spieren van mijn bovenbenen en kuiten. Hard stonden ze, als kabels. Je zou er een spijker op krom slaan.
Pijn. Ik kon nog steeds elke pees aan mijn knie voelen trekken. Wielrenners moesten wel masochisten zijn. Dat kon niet anders. Gewone mensen zouden allang opgehouden zijn.
Help! Dit was niet de top. Verder en verder kronkelde de weg omhoog. Ging het nu toch iets minder steil? Of was dat verbeelding? Bij dit soort tochten schakel je echt je verstand uit. Hoelang duurde de beklimming? Ik zou het nooit te weten komen. Alleen plots, na de zoveelste bocht zie je mensen staan te praten en te eten, met de fietsen tegen een hekje geplaatst. Nog honderd meter, vijftig. Ik ben er.
Op zo'n moment ben je gelukkig. En trots. Ik heb het gehaald en ik ben niet afgestapt zoals zoveel anderen.
Even een slokje isostar en dan weer verder. Nu de afdaling.
Beneden zal de volgauto staan te wachten met eten en drinken.
Zoef! Zonder te trappen gaat het verder. Hard gaat het. De afdaling lijkt nog steiler dan de beklimming. Net onder de top heb je het gevoel dat je voorover over het stuur naar beneden zal vallen. Voortdurend moet ik voluit in mijn remmen knijpen.
De bochten zijn steil en onoverzichtelijk. Het is maar een smal weggetje en er kunnen tegenliggers aankomen.
Eindelijk een langer recht stuk. De remmen los en hup: snelheid. Heerlijk. In de verte zie ik de volgende bocht naar rechts. Een rotswand aan de ene kant een ravijn aan de andere.
Ik zal alvast maar iets bijremmen. Ik knijp in mijn remmen.
Niets. Ik knijp met al mijn kracht. Geen reactie. De remblokjes pakken niet. Steeds sneller zie ik de scherpe bocht en het ravijn dichterbij komen.
Bang, angst, paniek. Mijn zweet is plotseling koud geworden.
Waar ik nu rij is naast de weg een ondiepe greppel vol met struiken. Ik moet mezelf van de weg afsturen. Die greppel is duizendkeer beter dan dat ravijn. Ik doe het. "Nee, nee, niet doen. Je vliegt over de kop!" gilt een angstig konijn in mijn achterhoofd. Twintig meter voor het ravijn vlieg ik bonkend de greppel in. Twijgen striemen mijn benen en ik kom tot stilstand.
Niets aan de hand. Maar ik kan mijn benen niet stilkrijgen. Ik tril over mijn hele lichaam.
Hoe is het met mijn fiets? Zo te zien niets aan de hand. En de remmen? Oh, shit. De remblokjes zijn bijna tot op de draad op. Geen wonder dat ze niet meer werkten. Gelukkig heb ik altijd reserve bij me. Ik monteer ze op mijn fiets en uiterst voorzichtig vervolg ik de afdaling.
In Stavelot staat de volgauto. "En, hoe ging het?" "Och, ging wel. Ik ben in ieder geval fietsend boven gekomen." Het is nog negentig kilometer naar Luik, weet ik . De Wanne was slechts de eerste van acht steile beklimmingen. De ergste, de Redoute komt nog.
(c) tekst: Mark van Dongen
Terug naar de index van teksten