Beneveld streelt de glooiing van het dal
zind'rende top en helle waterval.
Warme wind likt stuifmeel uit de bloemen,
terwijl in de lucht mijn zinnen zoemen,
want hier vervormt het koude gouden licht
tot schaduwvormen op haar blank gezicht.
De weeë kleur, herleid tot enkel groen,
verhevigt al wat ik zou willen doen:
'R GRIJPEN, BIJTEN, ZE PAKKEN, KNEDEN EN HAAR BEFFEN,
'R OPEN SPLIJTEN EN HAAR BENEN TEN HEMEL HEFFEN.
's Nachts, als zij doodop aan mijn voeten ligt,
geniet ik van haar in-; mijn uitzicht
en wijs haar op de sikkel van de maan
(en dan vangen wij weer van voren aan).
(c) tekst: Marten Hoekstra
Terug naar de index van teksten