Het moet maar eens afgelopen zijn met de wijdverspreide opvatting dat alle Duitsers kinderhaters zijn. Ik ben er zelf jarenlang onder gebukt gegaan, maar nu ik de jaren des onderscheids heb bereikt, kan ik uit de grond van mijn hart en geheel zonder rancune zeggen: Duitsers houden evenveel of weinig van kinderen als alle andere mensen. Ze weten het alleen maar beter te verbergen. Een ander misverstand dat ik aan de kaak wil stellen is dat je kindertijd de de mooiste tijd van je leven is. ik denk dat ik niet ijdel spreek: ik ben een klein kind geweest en ik heb in Duitsland gewoond. Maar laat ik het een en ander demonstreren aan de hand van een verhaal: Ik moet een jaar of vier zijn geweest toen mijn ouders in Duitsland gingen wonen, in de foute plaats Dachau nog wel. Op sommige dingen in het leven heb je nu eenmaal weinig vat, zeker als je nog een klein kind bent. Voor die tijd hadden zij, geheel in de geest van de hippe jaren zestig, rondgezworven in het midden-Oosten. Op de terugweg naar Nederland was hun geld opgeraakt en toen bleken ze zich ineens in het lieflijke Beieren te bevinden. Mijn ouders waren onmiddellijk gecharmeerd door de prachtige omgeving en zijn 'r toen maar vijf jaar blijven hangen. Het huis waar mijn ouders in terecht kwamen, lag midden op een industrieterrein en had in de oorlog dienst gedaan als bunker. Dit klinkt erger dan het is. Mijn vader wist ons onderkomen te verbouwen tot een gerieflijke woning en toen we er een keer achter waren dat we de ontluchtingsgaten van de schoorsteen moesten dichtstoppen, bleven de ratten ook weg. Het was er werkelijk zeer idyllisch en het lag bijzonder afgelegen. Mijn ouders vonden dat geen enkel bezwaar. Zij wisten in korte tijd een indrukwekkende vriendenkliek op de been te brengen en in mijn herinnering was het bij ons thuis dan ook altijd feest. De bezoekers van mijn ouders kwamen zowel letterlijk als figuurlijk uit alle windstreken en ze waren zonder uitzondering gek op kinderen.
Dat was maar goed ook, want mijn moeder kon over haar kroost geen kwaad woord horen. Onze buurman, een onbehouwen, kreupel gedrocht, beging eens de fout om zich hardop af te vragen hoe zo'n knappe vrouw aan drie van die mormels was gekomen. Hij bekocht dit met een schop tegen het been dat nog gezond was, zodat hij voortaan aan beide zijden hinkte. Wie aan ons kwam, kwam aan mijn moeder. Dat was nog eens overzichtelijk.
Nu moet ik er eerlijkheidshalve bij vertellen dat wij niet uitgesproken representatief waren. Door een genetisch misverstand waren wij alle drie gezegend met een lui oogje. Mijn zusje zag bijna niets en mijn broer en ik loensden. Wij liepen dan ook van jongs af aan rond met afgeplakte brilletjes. Als piraatjes, vond mijn moeder; als een debiel, vond ik zelf. Afgezien daarvan wekten wij alle drie de overtuigende indruk dat wij net uit de vuilnisbak waren gevist. Mijn moeder heeft het er af en toe wel eens over dat ze er maar niet in slaagde om ons schoon te houden. Het is maar om u een idee te geven.
Mijn ouders woonden koud een jaar in Duitsland, toen ik de schoolplichtige leeftijd bereikte. Terwijl mijn broertje en zusje nog ongehinderd door de modder rolden, werd ik geacht om nuttige dingen te gaan leren, maar het zwerversbestaan had mij niet bepaald toegerust voor een schoolcarrière.; Ik kende als vijfjarige het woord "welterusten" in diverse talen, maar sprak geen woord Duits, laat staan Beiers. Ik had natuurlijk gewoon kunnen weigeren naar school te gaan, maar zover was de democratisering in ons gezin nog niet doorgedrongen. Mijn ouders hadden weliswaar van een anti-autoritaire opvoeding gehoord, maar vonden die nieuwlichterij maar niets.
Dit neemt niet weg dat mijn ouders er nog een harde dobber aan hadden om me in het schoolbankje te krijgen. Daar stond ik dan, als een ezeltje dat niet van plan was zich nog eens aan dezelfde steen te stoten, achter me de reddende auto van mijn ouders, voor me een angstaanjagend, grijs gebouw en daartussen een ellenlang pad dat rechtstreeks leidde naar het hol van de leeuw. In de achterhoede slaakten mijn ouders bemoedigende kreetjes. Het was didactisch niet verantwoord me naar binnen te dragen. Per slot van rekening was ik nu een grote meid en kon ik best wel op eigen kracht het lokaal bereiken.
Uiteindelijk schoot dat niet op. Mijn ouders hadden die dag meer dingen te doen. Er moest brood op de plank, de vaat smachtte naar een ferme vrouwenhand en altijd was er wel iets met de verblijfsvergunning. Een duwtje in de rug dan maar, dat moest kunnen. Door dat duwtje verloor ik mijn evenwicht en viel twee, soms drie passen vooruit. Gemiddeld waren per dag zo'n tweehonderd duwtjes nodig om me het klaslokaal binnen te loodsen. Hadden mijn ouders me eenmaal zo ver, dan maakten zij zich ijlings uit de voeten. Uit ervaring wisten ze dat ik niet meer zou vluchten. Als een gehypnotiseerd konijntje zat ik in de bank en durfde geen oog van de juf af te houden. Ik zal u de gelegenheden besparen dat ik moest plassen of overgeven. Drama's waren dat. Meestal echter liet ik de lessen gelaten over me heen komen, een houding waarin ik sindsdien stug heb volhard.
Uiteindelijk heb ik nog een aardig mondje Duits geleerd. Met name de zin "Würden Sie mir das bitte auslegen" kwam na een jaar feilloos mijn strot uit. Ook leerde ik om op eigen kracht naar school en terug te komen. Als ik de schoolbus had gemist, kwam dat neer op een survivaltocht van ruim een uur. Een aanzienlijk deel van de route leidde langs het voormalige concentratiekamp, waar zich, zo had ik begrepen, gruwelijke taferelen hadden afgespeeld. Wat dat precies inhield, kon ik toen nog niet bevroeden en het uitzicht nodigde niet bepaald uit om er een kijkje te gaan nemen. De buitenmuur was hoog en bedekt met prikkeldraad en als ik de wachttorens telde, wist ik precies hoever het nog lopen was. Een smal talud dat slechts met zwikkende enkels genomen kon worden scheidde de muur van de rijbaan waar het verkeer met een ontmoedigende snelheid voorbijraasde.
Enfin, allemaal kommer en kwel, dat begrijpt u inmiddels wel, maar het ergste moet nog komen. In de derde klas kreeg ik les van Herr Huber. Herr Huber kon weggelopen zijn uit Wilhelm Busch' Max und Moritz. Het was een lang, mager stuk sjagrijn waarop de Engelse uitdrukking clean shaven van toepassing is. Door zijn toedoen heeft de gedachte bij me postgevat dat alle mannen die after-shave dragen, het achter de ellebogen hebben.
Herr Huber had ook heel goed in het Pruisische leger gepast, maar door een misselijke grap van Vadertje Tijd was hij voor een schoolklas terecht gekomen aan het eind van de jaren zestig. De eerste man landde op de maan en de Beatles zongen "all you need is love", maar herr Huber hanteerde de liniaal met verve en was in dat opzicht een rots van discipline in de branding van moreel verval. De grootste indruk heeft in dat verband het ochtendritueel bij mij achtergelaten. De leerlingen liepen in ganzenpas het lokaal in en posteerden zich achter hun bankjes. Herr Huber stond al achter zijn lessenaar, hoofd rechtop, borst vooruit en wijsvinger aan de broeknaad. Alsof een onzichtbare dirigent zijn stokje hief, klonk het unisono uit de kindermondjes: "Gutenmorgen, Herr Huber." De meisjes maakten een "Knicks", een elegant gebaar, waarbij zij de rechtervoet voor de linker zetten, licht door de knieën veerden en vervolgens terugkeerden in de uitgangspositie. De jongens maakten een "Diener", waarbij zij hun voeten naast elkaar hielden en een buiging vanuit het heupgewricht maakten. Daarop volgde een minzaam "Gutenmorgen, Kinder" en mochten wij gaan zitten.
Tijdens de les volgde de inspectie. Lydia, een enigszins mollig en morsig meisje, was steevast de lul. Terwijl zij ingespannen over haar schriftje gebogen zat, dook Herr Huber achter haar op, snoof lichtjes met zijn onberispelijke neus en velde dan zijn oordeel: "Je stinkt. Zeg je moeder dat ze je ondergoed vaker moet verschonen." Ik vond dit een buitengewoon onsympathieke houding en besloot ter plekke om zo snel mogelijk volwassen te worden. Tegenwoordig lees je wel eens dat opvoeders door kinderen mishandeld worden, maar in mijn tijd had je maar gewoon af te wachten totdat je wraak kon nemen. De afkeer die ik voor mijn leraar voelde, was volkomen wederzijds. "Die Marjan, die traumt, die wird nie was", placht hij uit te roepen. In dat opzicht had hij nog gelijk ook. Na twee jaar lagere school was ik voldoende getraind om onder alle omstandigheden met mijn gedachten elders te verwijlen, waardoor ik de meeste tijd onkwetsbaar afwezig was.
De meeste pesterijen zijn me waarschijnlijk ontgaan en als ze al tot me doordrongen, dan was er altijd nog mijn moeder om me te troosten en te beschermen. Zodra ik, zo eens in de maand, aan het thuisfront had gemeld, wat Herr Huber me nu weer had aangedaan, kwam mijn moeder verhaal halen. Dan was het feest in de klas. Mijn klasgenoten voelden dergelijke dingen instinctief aan en begonnen elkaar dan al aan te stoten. Herr Huber werd een tikkeltje bleek om de neus. Ik ben er nooit achter gekomen hoe ik hierop adequaat kon reageren, maar eigenlijk deed dat ook niet ter zake. De uitkomst was onveranderlijk dezelfde. Na wat voorbereidend gestommel op de gang, stormde mijn moeder het klaslokaal in gelijk een engel der wrake en gaf een voorstelling ten beste waar Maria Callas jaloers op zou zijn geweest. Herr Huber was tegen dit natuurgeweld niet opgewassen. In het heetst van de strijd, temidden van bulderende kanonnen en sneuvelende kameraden, zou hij zijn plicht niet hebben verzaakt, maar dit was teveel. Terwijl mijn moeder doorging met schelden en tieren, loodste hij haar voorzichting de gang op. Wlam, daar sloeg de deur dicht. Buiten het klaslokaal ging de donderpreek nog even door, af en toe onderbroken door wat zwakke tegenwerpingen, maar uiteindelijk kwam Herr Huber, zichtbaar ouder geworden, weer de klas in. Op zulke dagen hadden wij altijd iets eerder vrij.
Dergelijke incidenten kwamen mijn populariteit ten goede, maar de verstandhouding met Herr Huber werd er niet beter op. Het was voor beide partijen dan ook een grote opluchting toen mijn ouders, door heimwee overmand, besloten terug te keren naar Nederland. Ik ben nog wel eens op bezoek geweest in Beieren. Een geweldig land. Het landschap is prachtig, men schenkt er royale glazen bier en de mensen zijn vriendelijk en gastvrij.
En zelfs Herr Huber heeft zijn goede kanten. Als ik een bijzonder slecht humeur heb, stel ik me voor hoe hij gezeten in een rolstoel het ravijn indendert en dat montert mij altijd geweldig op. Hij schijnt tegenwoordig trouwens hoofd van de lagere school te zijn.
(c) Marjan Kleinen
Terug naar de index van teksten