De katten en de kachel snorren weer om het hardst, het wijntje is best drinkbaar, de chocola is nog lang niet op en de gure wind die om het huis fluit laat binnen af en toe de kaarsvlammetjes flakkeren. Ik probeer mij zo comfortabel mogelijk te voelen. Het is tenslotte weer november. Altijd al de maand geweest waarin ik, aangemoedigd door ijzig blauwe luchten en vorst in de lucht, de warmte opzocht van een nieuwe liefde. Een eventuele opgewarmde oude was ook goed. Want niets verdrijft het muffe stof uit mijn gaskachel-benevelde hoofd zo goed als vlinders in mijn buik, en niets is beter voor mijn algehele conditie dan winterse strandwandelingen, want in want, afgesloten met een gezamenlijke frisse duik onder een dikke laag dekens.
Maar dit jaar wil het niet zo erg lukken; ik heb de kriebels in
mijn buik, maar schijn bedriegt; dat zijn mijn darmen die borrelen,
en ik ben licht in mijn hoofd, maar dat is omdat ik al zo lang bij de
hoog opgestookte kachel zit.
Ik prop een groot stuk chocola in mijn mond en kijk op de klok; het
kan nog, technisch gesproken. Misschien moest ik het geluk maar eens
even af gaan dwingen, vanavond. Dat is nog helemaal niet zo'n gek
idee. Ik sla mijn wijn achterover, tut mij lichtelijk op en trek mijn
jas aan.
Naar de kroeg!
Binnen loop ik door naar de sigarettenautomaat en terwijl ik met kwartjes aan het rommelen ben, monster ik snel de heren die zich aan de toog bevinden. Niet veel soeps. Tijd om naar het volgende café te gaan. Net als ik mij omdraai, komt er uit het toilet een bloedmooie jongen! Goedgevulde spijkerbroek, brede schouders, frisgeschoren hoofd en nog leuk lachje ook. Okee, dan blijf ik nog even. Quasi argeloos drentel ik achter hem aan met mijn pakje sigaretten en manoeuvreer mij op de kruk naast hem. Een biertje later is het raak. 'Zeg, wat doet een meisje zoals jij hier alleen in de kroeg?' Ik kijk hem aan, doe mijn mooiste glimlach aan en zeg: 'hetzelfde als jij.' Dat moet duidelijk genoeg zijn. Hij snapt het zo te zien in één keer; ik begin hem steeds sympathieker te vinden. Ik bied hem een sigaret aan en vervolgens een vuurtje. 'Hee, neem je zelf niet?' -'Ik rook niet.' Ook daar ziet hij de lol van in. Deze is okee. Die nemen we.
Tegen sluitingstijd stelt hij zelf voor om bij hem thuis nog iets
te gaan drinken. Fijn plan. Van die drank komt niet zoveel terecht,
maar dat is niet erg, want het is toch maar goedkope wijn, dat
bespaart weer een fikse hoofdpijn, morgenochtend.
Eenmaal in bed valt 'ie een beetje tegen; ik moet hem overal bij
helpen. Dit onhandige gestuntel doet mij denken aan mijn eerste
vriendjes, maar ik voel de vetrolletjes al wegsmelten. Morgen naar
het strand! Als de klus geklaard is en hij met zijn hoofd op mijn
schouder ligt, vraag ik hem of hij veel vriendinnetjes gehad heeft.
Het blijft een tijdje stil. Ik begin mij af te vragen of ik misschien
deze foute vraag niet had moeten stellen, als er antwoord komt. 'Nou,
weet je, eigenlijk ben jij de eerste.' Wat! Hoe kan dat nou? Zo'n
mooie jongen! Hoe kan die nou nog nooit...
Met horten en stoten komt het verhaal; dat 'ie eigenlijk op jongens
valt en dat hij heus wel ervaring heeft, en zelfs ook een vriend,
maar dat die vriend vreemd is geweest. En dat was nog helemaal niet
zo erg, nee, maar die vriend was dus vreemd geweest met een meisje!
Hij had als het ware iets terug willen doen, zeg maar. Het speet hem
heel erg voor mij en hij voelde zich ook wel een beetje schuldig,
maar zo zat de vork dus in de steel.
Een soort doffe berusting maakt zich van mij meester.
Juist. Dit heb ik weer.
Ik begin mijn kleren bij elkaar te zoeken en verdwijn naar het
toilet. Als ik er weer uitkom, staat hij met ochtendjas aan wat te
draaien op de gang. Hij voelt zich rot, zoveel is duidelijk. Ik geef
hem een kus op de wang en wens hem veel geluk met z'n vriend, voordat
ik kordaat de deur openruk en wegga.
De nacht is koud en nat, maar de buitenlucht voelt weldadig aan; ik loop maar naar huis, denk ik. Ik krijg ineens zin in chocola.
(c) tekst: Karin Houkes
Terug naar de index van teksten