De gedachten dwarrelen door m'n hoofd als vallende blaadjes in de herfst. Ik zie heel duidelijk hoe alles moet. Als mijn buurvrouw vraagt wat ik eigenlijk zeg ben ik alles weer vergeten. Wat een steile berg is hier plotseling! De anderen schijnen er geen last van te hebben. Ik moet hard doorlopen, ik mag niet achterblijven want dan gaat het misschien wel sneeuwen. Oh, wat een mooi randje! Mijn vingers glijden er liefkozend langs. Eigenlijk is alles grappig, nietwaar? De anderen komen terug, op mijn geschater af. Ik moet meekomen, we komen te laat, we lopen hier al uren en niemand weet waar de auto is. Gezichten doemen op, voorbijgangers. Ik word er een beetje bang van, ik kan ze bijna niet ontwijken, het is alsof ik tegen ze aan geduwd word. We moeten een kroeg binnen. Overal zijn handen. Handen die mij betasten, maar er horen geen gezichten bij. Ik wil naar huis. Iedereen kan het natuurlijk zien. Ik moet heel gewoon doen, dan val ik niet op. Ik kijk zo neutraal mogelijk naar een persoon die een eindje verderop zit. Die steekt heel langzaam z'n tong uit en begint er rondjes in de lucht mee te draaien. Huh, ik schrik me te pletter. Gelukkig gaan we nu weg. Iemand weet nog waarhij woont, heel handig is dat. Braaf lopen we achter hem aan. Ik loop op de zee. Het water geeft een beetje mee. Overal kleine golfjes, en mijn stappen maken kringen in het water, heel leuk. De nachtbus. Voor we bedacht hebben dat we daar in zouden kunnen stappen rijdt hij alweer weg. Daag, bus. Dag vogeltjes. Wat een gekke meneer is dat. Ik ben kleiner dan een stipje in het heelal.
Soms niet. Ik kijk naar beneden en schrik: er beweegt daar iets! Het duurt een tijdje voor ik bedacht heb dat het mijn eigen voeten zijn, die daar lopen. Mijn hersens dobberen in mijn hoofd. Soms stijgen ze er even uit op, om er dan weer met een zacht plofje in terug te keren. Wat een mist hier.
In een trappenhuis moeten we wel honderd trappen op lopen.
Ik heb dorst, mijn mond voelt aan alsof ik een hap zand heb genomen. De kop thee in mijn hand komt mij niet bekend voor; hoe kom ik er aan? Wel lekker. De matras waar ik op zit ook. Zacht. Ik laat mij achteroverzakken en eindelijk mag ik wegdrijven in die grote groene oceaan.
(c) tekst: Karin Houkes
Terug naar de index van teksten