Hij ademde een paar keer kort achter elkaar in en kreeg een fikse
niesbui, die een enorme hoeveelheid stof deed opwaaien.
Het schamele licht van het peertje werd er even door verduisterd.
Onder de zojuist weggeblazen stoflaag kwam een gemarmerd patroon
bloot, de kaft van een schrift. Hij opende het cahier en monsterde
het ouderwetse handschrift dat, ruim voorzien van krullen, langs
verschillende wegen probeerden te ontkomen aan het dwingend corset
van de lijnen in het schrift.
Het moesten aantekeningen zijn die zijn moeder had gemaakt tijdens
haar studie Frans. Hoewel hij Frans haatte, hij was blij geweest dat
hij de taal al snel uit zijn vakkenpakket had kunnen verwijderen,
herkende hij genoeg, of liever gezegd te weinig, om te kunnen
concluderen dat de aantekeningen niet gemaakt konden zijn toen ze op
de middelbare school zat. Zijn gedachte werd bevestigd doordat hij in
dezelfde doos een aantal vergeelde boeken aantrof. De randen van de
bladzijden waren verbrokkeld, een teint bruiner dan het midden van de
pagina's. Het betrof theoretische verhandelingen, grammaticale
uitweidingen en overzichten van de hedendaagse Franse letterkunde,
uit 1938. Hij nam de boeken uit de kist en legde ze opzij, maar meer
dan studieboeken, college-dictaten en aantekeningen was er niet te
vinden in de doos. Haastig legde hij alles terug, zo ongeveer als hij
het had aangetroffen, en schoof de doos terzijde.
Het ging niet zo goed met zijn moeder, dat althans was de mening
van haar nieuwe huisarts, een man die ook nog jonger was dan hijzelf
en die hem opbelde met het verzoek eens langs te komen. Het was een
vreemd gesprek geweest, de arts wist niet wàt precies er mis
was, maar vond het gedrag van zijn moeder vreemd. Nee, ze was niet
aan het dementeren, integendeel, ze bezat nog al haar verstandelijke
vermogens, haar vreemde gedrag werd eerder veroorzaakt doordat zijn
moeder in haar eigen gedachten levend het contact met de wereld
ietwat verloren had. Hij had de arts naar voorbeelden gevraagd, maar
meer dan een sterk vermoeden was het niet dat de jongeman had en
voorbeelden kon 'ie eigenlijk niet noemen.
Zo'n jochie, vers van de studie, verwarde in zijn jeugdige overmoed
natuurlijk onaangepast gedrag met het feit dat zijn moeder in een
andere tijd was opgegroeid.
Toch was hij er niet helemaal gerust op geweest. Het vermoeden van
de arts had zijn eigen achterdocht aangewakkerd. Zijn moeder had zich
soms enigszins zonderling gedragen, dan sloot ze zichzelf in haar
werkkamer op, meestal 's avonds, maar ook wel eens overdag of hele
weekends. Ook dacht hij aan de vreemde relatie die zijn vader en
moeder hadden. Hij had die nooit kunnen duiden: hun interactie scheen
nooit veel meer dan een strikt zakelijke te zijn en op een avond,
toen hij zelf al lang het ouderlijk huis had verruild voor een etage
in de grote stad, had zijn vader het huis verlaten om een pakje
sigaretten te kopen en was sindsdien nooit meer gesignaleerd.
Het meest verbazingwekkende was dat zijn vader nooit gerookt had, dat
was iets van de laatste tijd vlak voor z'n vertrek, had zijn moeder
hem verteld.
Toen zijn moeder hem voorstelde om zijn kinderen een keertje mee
te nemen naar haar tweede huisje in de bossen van Luxemburg had hij
direct toegestemd. In de tussentijd paste hij op haar huis, een
statig pand, een tikkeltje vervallen, maar -of juist daardoor- zeer
sfeervol. Het was zo'n huis dat onafhankelijk van zijn bewoners een
eigen leven leidde, als je er vriendschap mee sloot kon het je teder
koesteren en wanneer je niet op je gemak was kon het huis je in
gedachten genadeloos achtervolgen.
Hij was vastbesloten om tijdens haar afwezigheid het huis aan een
minitieus onderzoek te onderwerpen. Naar wat voor bewijs hij er zocht
wist hij niet, het was meer het zoeken naar een bevestiging. Ze was
dan wel ouderwets maar met zijn moeder was niets mis, hij verwachtte
dan ook niet dat er zich meer dan doodgewone prullaria zouden
bevinden op de zolder van het ouderlijk huis.
De volgende kist die hij wilde openen maakte het hem wat
moeilijker, de kist was op slot. Uiteindelijk moest hij helemaal heen
en weer lopen naar de garage, waar het gereedschap van zijn vader nog
netjes in de klemmen en voor de zwarte geschilderde contouren hing.
Met een hamer en een ouderwets degelijke schroevendraaier, met
autentiek houten handvat, brak hij de de weerbarstige kist open. Uit
de kist steeg de krachtige geur van motteballen op en hem keek het
portret van zijn vader aan, dezelfde beeltenis die immer achter diens
werktafel had gehangen. Onder de ingelijste foto trof hij een
pantalon aan met een grijze krijtstreep en daaronder al het overige
goede goed van zijn vader. Zijn moeder had de kleding vast nog te
goed gevonden om weg te gooien of weg te geven, ze was altijd heel
zuinig geweest.
Langzaam liet hij zijn handen langs de kleren glijden en even was het
alsof zijn vader ze nog aan had, zo sterk werd hem de herinnering.
Zijn moeder was nooit zo fysiek bij hem betrokken geweest, zijn
vader was daarvan het tegendeel: als hij troost of een geruststelling
nodig had kon hij zich ten alle tijde tot zijn vader wenden, maar ook
voor een gewone knuffel kon je bij hem langskomen. Hij herinnerde
zich nog hoe hij vaak met zijn blote voetjes bij zijn vader op schoot
mocht staan. Hun beider gezichten waren dan op gelijke hoogte en dan
speelde hij met zijn handen door het haar van zijn vader, of hij
pulkte in diens neus. Maar het leukste vond hij als hij met zijn
vingertjes tussen de lippen van zijn vader door aan diens tanden
voelde. Zijn vader had een onregelmatig gebit en hij kon uren lang
met zijn vingers alle oneffenheden langs gaan, waarbij hij altijd het
risico liep dat zijn vader plagerig, maar zeker niet zachtjes, zijn
tanden in zijn handjes zette.
Het meest prominent was vaders hoektand, die was schuin afgebroken en
had een kartelrandje dat gemeen scherp in je vingers kon snijden als
je er haastig langs streek.
Zijn moeder herinnerde hij veeleer om haar strengheid. Als hij
tijdens het eten tegen haar zin over tafel reikte kon hij een klap
met de achterkant van haar mes op zijn vingers krijgen.
Ook ontving hij geregeld een pets op zijn billen of een draai om zijn
oren als zijn gedrag niet voldeed aan haar strenge wensen. Toch hield
hij op een bepaalde manier van haar. Ze was dan wel streng, maar
zonder dat was hij nooit geworden wat hij nu was. Al te veel kritiek
op zijn moeder, vooral van zijn ex- vrouw, kon hij dan ook niet
verdragen. Het was nog altijd zìjn moeder en, zoals gezegd,
hij hield van haar. Ook de afkeer van zijn kinderen voor zijn moeder
vond hij overdreven, dat ze wel eens te hard in je wang kneep was
gewoon haar manier om genegenheid te tonen. Het zou zijn kinderen
goed doen om zo eens een weekend met haar alleen te zijn.
Het tweede huisje van zijn moeder lag afgelegen in de bossen in het groothertogdom. Als kind had hij er zelf regelmatig angstige momenten beleefd, de sfeer in de verlaten bossen was altijd luguber. Gedachten aan geesten, trollen, reuzen of vermoorde mensen nemen snel bezit van je wanneer je nog een kind bent, hij had het vroeger vaak genoeg gemerkt. Maar als op zulke momenten een volwassene aanwezig was dan gaf diens zelfvertrouwen je een gevoel van geborgenheid en dat is iets dat je, zeker als kind, niet licht vergeet.
Hij schoof de kist met kleding van zijn vader terzijde, het was de
laatste losstaande doos of kist die op de zolder stond.
Er bleef alleen nog een een kast over om te onderzoeken. De kast
stond in de verste hoek van de zolder, daar waar het licht
ternauwernood doordrong.
Ook de kast was op slot, bovendien stak er geen sleutel in.
Het was maar goed dat hij de hamer en schroevendraaier van zijn vader
nog steeds bij zich had. De kast, stevig en uit echt massief eikehout
opgetrokken, gaf zich echter veel minder snel gewonnen dan de kist
die hij zojuist had geopend. Hij had het benauwd op de bedompte
zolder, eigenlijk was hij altijd al een beetje allergisch geweest
voor stof, en het begon al laat te worden. Toch wilde hij ook dit
laatste obstakel slechten voor hij ging slapen, het zou zijn
gemoedsrust zeker ten goede komen. Hij wilde niet een hele nacht
wakker liggen, denkend aan wat er zich in de kast zou kunnen
bevinden.
Het zweet brak hem uit toen hij de schroevedraaier tussen de
kastdeuren zette en begon te wrikken zonder dat dat enig resultaat
had. Hij pakte de hamer erbij, plaatste de schroevedraaier ongeveer
ter hoogte van het slot in de eikehouten sponning en begon er als een
bezetene op te slaan.
Na wat een eeuwigheid leek begaf het slot het en de deur sprong open,
de planken die verschenen waren allen leeg.
Nu kon hij veel gemakkelijker de andere deur openen. Na een paar
ferme tikken met de hamer op de schroevedraaier sprong ook deze open:
in dit gedeelte van de kast een plank met daaronder een stang waar
een aantal lege klerehangers aan hingen. Het moest een oude
klerenkast geweest zijn, concludeerde hij. Met zijn schroevedraaier
lichtte hij nog de beide bodemplaten, maar ook daaronder trof hij
niets anders dan stof aan. Voorzover dat na zijn sloopwerk nog
mogelijk was sloot hij de kast en hij schoof alle kisten en dozen
weer in hun oorspronkelijke positie.
De wind die zich een weg baande langs het zolderraampje en de
dakrand deed het peertje dat er hing heen en weer slingeren.
Terwijl hij de zoldertrap afdaalde keek hij nog eenmaal om, voor hij
naar bed zou gaan. Met een laatse slingering verlichtte het peertje
de hoek waarin de lege klerenkast stond. Nu eerst zag hij het: achter
de kast weken de spanten wat verder terug, de kast stond voor een
kleine nis.
Hij wist dat hij niet eerder rustig zou kunnen slapen dan dat hij ook
die nis had onderzocht. Hij liep weer terug naar de klerenkast en
probeerde deze te verzetten. Het ding was echter loodzwaar en liet
zich geenszins verslepen, bovendien bleek dat iemand de kast met twee
hoekijzers aan de houten vloer had vastgeschroefd.
Hij besloot zich zo ver mogelijk langs de kast te wringen en op de
tast de nis te onderzoeken. Zijn wang drukte hij tegen het bestofde
hout terwijl zijn vingers zochten naar enige houvast. Opeens ontdekte
hij dat er achter de kast iets lag.
Het voelde vertrouwd aan. Het moest iets zijn wat hij vaak in zijn
handen had gehad. Terwijl hij het bevoelde overstroomde een onbestemd
gevoel van nostalgie hem. Hij moest denken aan zijn vroegste jeugd in
dit huis en hoewel hij niet kon plaatsen wat het was dat hij voelde
dacht hij terug aan zijn fijne tijd als kind. Het moest zijn
speelgoed zijn dat achter deze kast lag opgeslagen, hij was er zeker
van.
Hij vond het zeer vervelend dat de kast zich niet liet verslepen,
zijn speelgoed had hij nog altijd een keer in handen willen hebben.
Hij besloot tenminste iets van achter de kast mee te nemen om de
gedachten aan zijn jeugd levend te houden. Dat wat het bekende gevoel
had veroorzaakt probeerde hij los te trekken uit de stapel. Hij begon
te wrikken.
Beneden in de hal van het huis begon de klok te slaan. Het klonk
als een vermaning. Hij herinnerde zich hoe hij vaak naar de klok had
liggen luisteren, wetende dat het laat was en dat kleine jongetjes
als hij al lang hadden moeten liggen slapen.
Nu dacht hij ook aan zijn moeder die op dit moment zijn kinderen zou
instoppen in hun bedjes in het kille bos in Luxemburg. De kinderen
zouden zijn moeder zeker gaan vertrouwen. Het was een zekerheid die
werd bekrachtigd door zijn eigen gedachten nu aan zijn, toch niet
ongelukkige, jeugd.
Met een laatste krachtsinspanning trok hij het speeltje los waar hij
net enige grip op had gekregen. Langzaam opende hij zijn hand en in
het slingerende licht van het peertje keek hij naar dat wat hij had
losgetrokken.
Het was een dofgeworden hoektand. De tand was schuin afgebroken en had een gemeen scherp randje.
(c) tekst: Marten Hoekstra
Terug naar de index van teksten