1


VLINDERS


De katten en de kachel snorren weer om het hardst, het wijntje is best drinkbaar, de chocola is nog lang niet op en de gure wind die om het huis fluit laat binnen af en toe de kaarsvlammetjes flakkeren. Ik probeer mij zo comfortabel mogelijk te voelen. Het is tenslotte weer november. Altijd al de maand geweest waarin ik, aangemoedigd door ijzig blauwe luchten en vorst in de lucht, de warmte opzocht van een nieuwe liefde. Een eventuele opgewarmde oude was ook goed. Want niets verdrijft het muffe stof uit mijn gaskachel-benevelde hoofd zo goed als vlinders in mijn buik, en niets is beter voor mijn algehele conditie dan winterse strandwandelingen, want in want, afgesloten met een gezamenlijke frisse duik onder een dikke laag dekens.

Maar dit jaar wil het niet zo erg lukken; ik heb de kriebels in mijn buik, maar schijn bedriegt; dat zijn mijn darmen die borrelen, en ik ben licht in mijn hoofd, maar dat is omdat ik al zo lang bij de hoog opgestookte kachel zit.
Ik prop een groot stuk chocola in mijn mond en kijk op de klok; het kan nog, technisch gesproken. Misschien moest ik het geluk maar eens even af gaan dwingen, vanavond. Dat is nog helemaal niet zo'n gek idee. Ik sla mijn wijn achterover, tut mij lichtelijk op en trek mijn jas aan.
Naar de kroeg!

Binnen loop ik door naar de sigarettenautomaat en terwijl ik met kwartjes aan het rommelen ben, monster ik snel de heren die zich aan de toog bevinden. Niet veel soeps. Tijd om naar het volgende café te gaan. Net als ik mij omdraai, komt er uit het toilet een bloedmooie jongen! Goedgevulde spijkerbroek, brede schouders, frisgeschoren hoofd en nog leuk lachje ook. Okee, dan blijf ik nog even. Quasi argeloos drentel ik achter hem aan met mijn pakje sigaretten en manoeuvreer mij op de kruk naast hem. Een biertje later is het raak. 'Zeg, wat doet een meisje zoals jij hier alleen in de kroeg?' Ik kijk hem aan, doe mijn