4


Ik herinnerde Arend aan mijn laatste bezoek aan hem. Hij was blij verrast, niet omdat ik het me nog herinnerde, maar omdat het hem herinnerde aan de enige ervaring die hij nog niet had gehad. Het verbaasde me, daar had hij zeker zeven jaar de tijd voor gehad. Ik vroeg hem wat de ervaring zou zijn. Hij zweeg, glimlachte en legde een vinger op de lippen. Een vinger van zijn linkerhand, want met zijn rechterhand begon hij over zijn kruis te wrijven, terwijl hij naar de forenzen keek. Als sommigen het al zagen wendden ze zich af en deden alsof er niets gebeurde, de rest had niets in de gaten. 'Hoe lang heb ik nog?' vroeg Arend. Ik keek hem aan. 'Tot de trein komt' zei hij.

De trein moest elk moment komen. Ik keek in de richting van Abcoude. Een lang stuk rails waarover je de trein van ver kan zien. De Intercity die te Abcoude de stoptrein inhaalt was al zichtbaar. 'Daar komt de sneltrein al, dus nog ongeveer vijf minuten.' Arend keek vluchtig om en begon harder over zijn kruis te wrijven. Hij had een lichtelijk verbeten trek op z'n gezicht. Op het perron werd het drukker maar rondom Arend en mij werd het leger. Arend stapte opzij, zodat hij voor niemand achter mij verscholen was. Hij keek nog eens om naar de sneltrein en deed nog harder z'n best.

100 Meter voor het station zette de trein een lange stoot met de hoorn in. Een aantal mensen op het perron stak de vingers in de oren. Ik draaide me om en langs Arend keek ik naar de Intercity die zwaar en onstopbaar aan kwam denderen.

Ter hoogte van waar Arend en ik stonden klonk een doffe klap die nauwelijks boven het geraas van de wielen en de rails uit kwam. Op de trein was opeens een grote vlek zichtbaar alsop er een buitenproportionele verfbom op uitgespat was.

Een regen van Arend verspreidde zich over de wachtenden.

Sommigen keken geschrokken naar boven, anderen veegden gedachteloos over hun gezicht of likten hun lippen. Terwijl de trein, met blokkerende noodrem, krijsend het station uit schoof begon de eerste forens te gillen als in doodsangst.

Ik herinnerde me de slapeloze nachten en nachtmerries nadat we de zelfmoordenaar bij de flat zagen en de misselijkheid van mijn laatste bezoek aan Arend. En ik zag voor me hoe hij, met open broek en erectie met armen en benen gespreid tegen de cockpit van de Intercity op sprong. Ik zag het over en over, en ik wist: dit is nooit meer slapen.

(c) tekst: Marten Hoekstra