2


was niet meer in beweging te krijgen. Mijn moeder begon te gillen en rende met haar armen zwaaiend de menigte in. Ik draaide me om en begon weg te rennen, huilend, maar het was zwaar, het was alsof mijn benen niet wilden bewegen, alsof de tijd was veranderd in slow-motion.

Het was pas half vier. Ik ging eruit en schonk mijzelf een glas melk in in de keuken. Altijd die nachtmerries over vliegtuigen, belachelijk. Volgens mijn moeder scheen ik als heel klein kind al bang geweest te zijn voor die dingen; telkens als ik er een over ons huis zag vliegen, ver weg, kroop ik onder de bank en was er niet onder vandaan te krijgen, of ik zette het op een brullen. In een poging tot geruststelling vertelde ze dan dat die vliegtuigen eigenlijk heel groot waren en nooit in ons huisje zouden passen, zodat ik niet bang hoefde te zijn. Veel had dat blijkbaar nooit geholpen, dacht ik terwijl ik naar het uitzicht keek dat er nog steeds vredig bij lag. Ik begon het inmiddels koud te krijgen en ging maar weer eens terug naar bed. Mijn plek was nog warm. Alweer soezerig bedacht ik dat ik morgen lekker lui en zondags zou gaan cocoonen in mijn eigen veilige Bijlmerflatje.

(c) tekst: Karin Houkes