1


DE OUDSTE MAN


Het was zover.
Hij ging sterven, zoveel was wel duidelijk; de grimmige gezichten van de mannen die op hem af kwamen, hun gruwelijke gerei in de handen, klaar om hem te vellen, lieten hem geen hoop.
Voor het laatst probeerde hij een glimp op te vangen van de vriendelijke man, die hem elke ochtend bij het halen van de krant uit die groene bus bij het tuinhek begroet had. Maar de vriendelijke man sliep nog, hij had de vorige avond wat teveel kroezen bier gedronken, en hij merkte niets van het naderend onheil dat zijn oude vriend bedreigde.
Hij wilde hem waarschuwen, maar er kwam nog geen zuchtje over zijn stijve lippen. Het was te lang geleden. Met het gestage klimmen der jaren had hij gaandeweg het spreken verleerd. In plaats daarvan had hij geleerd te luisteren, en zijn oude oren vingen dingen op waarvan de mensen geen weet meer hadden. Hij kende alle geheimen en geen.
Zo wist hij ook dat hij ging sterven.

Hij kreunde inwendig toen ze hun marteltuig in zijn huid zetten, en liet zich wegzinken in de peilloze diepten van zijn eeuwenoude geest om daar voor de laatste maal vrede en verlichting te vinden.

Hij herinnerde zich de hand die hem teder grootgebracht had. Zij behoorde toe aan het mooiste meisje dat hij ooit gezien had. Ook toen hij in de volle bloei van zijn leven was gekomen en zij verschrompeld was als een afgevallen vrucht, vond hij haar nog steeds de mooiste. Zijn hart bloedde toen ze haar aan zijn voeten legden, maar de Tijd heelt alle wonden en uiteindelijk besefte hij dat zij met hem op een speciale manier één was geworden. Zij had hem de kracht gegeven om verder te leven.