1


VIERS' VLOEK


Het landschap was een lappendeken van met bomen omzoomde veldjes. Als het geen noodzakelijkheid was geweest had niemand ooit geloofd dat al deze grillig en volledig willekeurig gevormde stukjes grond precies aaneenpasten. De bebouwing van de grond was al even onregelmatig. Op piepkleine akkertjes wisselden tientallen gewassen elkaar opeengedrongen af, terwijl aangrenzend een modderbrij zich hectaren groot braak uitstrekte. Dat er in deze streek gewoond werd leek een absurde speling van het lot. Er waren hier geen gemeenschappen, geïsoleerde hutjes werden bewoond door mensen die zo van contact met de buitenwereld verstoken waren dat de ontvolking van deze uithoek hen volkomen ontgaan was.

Voor een doorreis was de streek ongeschikt, het land was doorspekt met greppels en haast onneembare houtwallen. Als vanzelfsprekend ontbraken wegen. Het enige, overigens niet terzake doende voordeel van het doorkruisen van de streek was het volledig ontbreken van menselijke interventie. Lieden met slechte bedoelingen meden de streek, er was immers niemand om lastig te vallen, en de plaatselijke bevolking was volkomen ongevaarlijk. Normaliter ontbrak ieder spoor van ze. De enige levenstekens waren inderhaast verlaten bouwvallen van hutten en af en toe het wegflitsen van een schim of het kraken van een tak in de houtwallen.

Zonder wegennet moesten de mensen hier wel van de houtwallen en bomenrijen gebruik maken. Deze vormden de basis van oriëntatie en hadden veelal hun eigen naam en soms een verhaal. Viers'wal, bijvoorbeeld, werd vroeger door een oude en kromme, gezinsloze man gebruikt als vluchtplaats en bergruimte. De man werd na een geschil met zijn naaste buren over een stukje bebouwd land -amper groter dan een postzegel- vermoord en gruwelijk verminkt aangetroffen. Dagen later ging zijn wrakke hutje in vlammen op. Zijn buren