2


Marten het veld uitgedragen. IJs (denk daarbij aan de hoofdletter J) werd op zijn rechterknie geduwd en er werd doorgekorfbald. Een toevallig aanwezige arts -hoewel toevallig, de goede man is een teamgenoot- probeerde later die middag voorzicht rukkend en trekkend aan het been de schade in te schatten. "Nou", zei hij, "het kan best meevallen, maar ik kan absoluut niet zien wat het is. Wacht maar tot de zwelling opkomt en ga morgen maar eens naar je huisarts."

In de wachtkamer van de huisarts was ik in het geheel niet de enige aanwezige, en zeker niet de eerste die aan de beurt was. Als bijlmerbewoner heb ik een huisarts in de bijlmer. En het bezoekende volk is een dwarsdoorsnede van de bijlmerbevolking. Inclusief mijzelve, weinig verheffend kortom. Een uur later besloot ik Brusselmans' "Plotseling gebeurde er niets" op bladzijde 395 dicht te slaan. Het zou nou toch wel ieder moment zover kunnen zijn dat ik de arts mag spreken. Het daaropvolgende halfuur werden mijn toch al zeer geprikkelde zenuwen tot het uiterste geteisterd. Laten we zeggen dat ik mij over het geheel genomen niet lekker voelde, mijn knie leek stuk en ik had pijn. Daarnaast had ik de nacht van zondag op maandag amper geslapen. Elke beweging die ik maakte -al was het maar met mijn armen of mijn hoofd- bleek direct effect te hebben op de ligging van mijn knie, met steeds een pijnscheut als gevolg. Daarbij stond ik de maandag op met een knie die tot het formaat van een viertje (een pupillenbal) was opgezwollen, een zwelling die elke beweging sowieso onmogelijk maakte, althans zonder helse pijnen, of zoiets. Probeer in een dergelijke geprikkelde situatie maar het gejengel van een tweejarig kind rustig langs je te laten afglijden.

De moeder van het kind ondernam geen enkele poging het gejengel in te perken en zij stelde zich, allicht ingegeven door een volstrekte sociale onbenulligheid, steeds zo op, dat het in een wagentje vastgeketende joch haar niet kon waarnemen. Gevolg: nog meer gejengel. Het liefst had ik dit tot in het bot verpeste kind (niet zijn schuld natuurlijk) over de rand van het balkon geflikkerd. Ik zweer u, mijn immobiliteit was werkelijk het enige wat me daar nog van weerhield. Een dergelijk joch ben ik ook wel eens in een tram tegengekomen. Toen ik de moeder daarvan meedeelde dat het toch wel een zeer onopgevoed kind was, kreeg deze blaag een draai om de oren; "hoor je dat, deze meneer zegt het ook. Je ben een onopgevoed kind." Daarop repliceerde ik haar dat ik haar aansprak en haar er ook op aansprak, immers de ouders zijn als enige verantwoordelijk voor de opvoeding van het kind, niet het kind, toch?

Gelukkig mocht ik de volgende halte eruit.